Hij maakt van de krant een (papier) muts.
De hele familie gaat naar het (jaar) feest.
De brug bestaat uit een groot aantal (staal) balken.
De twee kinderen zoeken een (schaduw) plekje op.
De man zet de (glas) schaal in de magnetron.
De man en de vrouw zijn uit op (voordeel) koopjes.
De popzanger krijgt tijdens de show een (goud) plaat.
In Zuid-Limburg vind je een fraai (heuvel) landschap.
De moeder breit een (wol) sjaal voor haar dochtertje.
De oude man kan verder dankzij het (hulp) meisje.
De jongen vindt het (katoen) overhemd heel mooi.
De hond raakt het spoor kwijt op de (rots) bodem.
De man koopt op de markt een fraaie (leer) riem.
De vissers hebben een goede vangst in het (vis) water.
Dit (zilver) lepeltje heeft een aanzienlijke waarde.
De gasten genieten van de (huis) gezelligheid.
Het (metaal) voorwerp voelt nogal vreemd aan.
De vervuiling in het (stad) gebied neemt erg toe.
De oude timmerman repareert de (hout) stoel.
De soldaten trekken op tegen het (vijand) land.
De (lood) buis heeft een behoorlijk gewicht.
De (aluminium) pijp weegt bijna niets.
Er zit een ladder in de (nylon) kousen.
In deze (plastic) emmer kan ongeveer 20 liter water.
De (koper) kandelaar wordt goed gepoetst.
De (zilver) kandelaars staan op het altaar in de kerk.
Deze (hout) zwaarden werden als oefenwapens gebruikt.
Deze (steen) bijlen zijn bij opgravingen naar boven gekomen.
De (goud) Koets wordt maar een enkele keer per jaar gebruikt.
De (nieuwsgierig) kinderen stellen bijzonder goede vragen.