Ronja en Birk en de Hellepoel

Zet het hele verhaal in de verleden tijd.

Vul alle antwoorden in.
Druk dan op "Nakijken" om de antwoorden te controleren.
Gebruik de "Hints"-knop om een extra letter te krijgen.
Let wel op: je verliest punten, als je hints of aanwijzingen vraagt!
Vooraf:
Ronja en Birk zijn twee kinderen die bij twee verschillende groepen rovers horen. De ene groep rovers woont aan de ene kant in een kasteel, de andere groep rovers zit aan de andere kant. Het kasteel is in tweeën gedeeld door een diepe kloof. Op een dag ontmoeten Ronja en Birk elkaar bij die kloof, die de Hellepoel heet.

Ronja (staan) op om weg te gaan.
Maar toen (zien) ze wat Birk doen.
Die lummel (zijn) van plan over de Hellepoel te springen.
Op dat ogenblik (roepen) Ronja: “Als je hier durft te komen krijg je zo'n oplawaai dat je neus de lucht in vliegt!”
“Haha”, (zeggen) Birk en hij (springen) over de kloof.
Hij (zeggen) grijnzend: “Doe het me maar na als je durft.”
Dat (hebben) hij niet moeten zeggen.
Ook Ronja (springen).
Ze (weten) zelf niet wat er (gebeuren), maar plotseling (staan) ze aan de andere kant van de Hellepoel.
Birk (zeggen): “Je bent niet op je achterhoofd gevallen.”
Birk (springen terug.
Maar Ronja (wachten) niet op hem en (springen) ook terug.
Birk (vragen): “Waarom geef je me nou geen oplawaai?”
En hij (zeggen): “Daar kom ik dan.”
Ronja (zeggen): “Ik zie het.”
Maar ook nu (wachten) ze niet op hem.
Ze (springen) ook terug.
Toen (zeggen) ze geen van beiden meer iets.
Ze (springen) alleen nog maar.
Plotseling (glijden) Birk uit en (verdwijnen) in de diepte.
Ronja (kijken) voorzichtig over de rand van de kloof.
Daar (zien) ze Birk, die op een uitstekende rots (staan).
Ronja (zeggen): “Blijf daar stil staan.”
Birk (antwoorden): “Ik kan hier niet veel anders doen.”
Maar bang (zijn) hij wel, dat (zijn) heel goed te zien.
Ronja (trekken) de leren band los die ze altijd onder haar riem (dragen).
Ze (maken) er een grote lus aan en (laten) hem zakken naar Birk.
Ronja (zeggen): “Probeer je in de lus te wringen en ga klauteren wanneer ik het zeg.”
Ronja (gaan) achter een brok steen op de buik liggen.
Toen (roepen) Ronja: “Ga maar klimmen.”
Met veel pijn en moeite (klimmen) Birk omhoog en (klauteren) hij over de rand.
Hij (zeggen): “Daar ben ik dan.”
Ronja (vragen): “Ben je nu uitgesprongen?”
Birk (antwoorden): “Ik moet nog één keer springen om aan de goede kant te komen.”
Ronja (zeggen): “Maak dan eerst de leren band maar los, want ik wil niet langer dan nodig aan jou vastzitten.”
Birk (antwoorden) : “Maar na dit alles zit ik toch wel aan jou vast, zelfs zonder leren band.”

Uit: Astrid Lindgren - "Ronja, de roversdochter"