Die werkwoorden deden moeilijk

Zet de zinnen in de verleden tijd.

Vul alle antwoorden in.
Druk dan op "Nakijken" om de antwoorden te controleren.
Gebruik de "Hints"-knop om een extra letter te krijgen.
Let wel op: je verliest punten, als je hints of aanwijzingen vraagt!
Ik (geven) een cadeau aan de jarige jongen.
Jij (geven) een cadeau aan het jarige meisje.
Het meisje (geven) een presentje aan de jarige.
De meisjes (geven) een leuk cadeau aan de jarige zusjes.
Ik (glijden) gemakkelijk over het gladde ijs.
Jij (glijden) gemakkelijk over het gladde ijs.
De jongen (glijden) met een stoel over het gladde ijs.
De kinderen (glijden) met de stoelen over het ijs.
Ik (blijven) met zo'n regenachtig weer liever thuis.
Jij (blijven) met zo'n weer toch ook liever thuis.
Het meisje (blijven) thuis vanwege het slechte weer.
De jongens (blijven) thuis vanwege het druilerige weer.
Ik (reizen) voor mijn werk door heel Nederland.
Jij (reizen) voor je werk door Nederland en België.
De familie (reizen) tijdens de vakantie door heel Nederland.
De vertegenwoordigers (reizen) voor hun werk door Nederland en Duitsland.
Ik (lezen) graag een stripboek van Suske en Wiske.
Jij (lezen) graag een stripboek van Lucky Luke.
De jongen (lezen) met veel plezier een stripboek van Tom Poes en Ollie B. Bommel.
De kinderen (lezen) graag een stripboek van Donald Duck.
Ik (kiezen) een interessant onderwerp voor mijn spreekbeurt.
Jij (kiezen) een mooi onderwerp voor jouw spreekbeurt.
Het meisje (kiezen) een onderwerp voor haar spreekbeurt.
De leerlingen (kiezen) uit de lijst een onderwerp voor hun spreekbeurten.
Ik (praten) enthousiast over mijn hobby.
Jij (praten) ook heel enthousiast over jouw hobby.
De tennisspeler (praten) enthousiast over zijn favoriete sport.
De voetballers (praten) enthousiast over hun team.
Ik (antwoorden) op de vragen van de juf.
Jij (antwoorden) op de vragen van de meester.
De student (antwoorden) op de vragen van de leraar.
De leerlingen (antwoorden) op de vragen van de leerkracht.