Een lesje taal totaal

Zet de zinnen in de tegenwoordige tijd.

Vul alle antwoorden in.
Druk dan op "Nakijken" om de antwoorden te controleren.
Gebruik de "Hints"-knop om een extra letter te krijgen.
Let wel op: je verliest punten, als je hints of aanwijzingen vraagt!
De brandweerman (blussen) de brandende auto.
De zeeman (schrobben) het dek van het vrachtschip.
De staatsman (rijden) met de bus naar Het Binnenhof.
De smid (bevestigen) de hoefijzers met grote handigheid.
De koopman (zwerven) van de ene stad naar de andere.
De Engelsman (houden) zijn vakantie in Nederland.
Het bureau (worden) netjes geschuurd en gelakt.
De dominee (schudden) de hand van de burgemeester.
De radio (staan) op een schap in de voorkamer.
De taxi (rijden) naar het Centraal Station.
De pony (grazen) langs de kant van de weg.
Het programma (beginnen) niet precies op tijd.
De villa (liggen) in een bosrijke omgeving.
De notaris (schrijven) met een goeden vulpen.
De technicus (repareren) de defecte televisie.
De dokter (onderzoeken) de zenuwachtige patiënt.
De melodie (klinken) heel bekend in de oren.
De bacterie (veroorzaken) een besmettelijke ziekte.
De ree (rennen) snel naar de veilige bosrand.
De knie (raken) geblesseerd tijdens de wedstrijd.
De gans (vluchten) met veel herrie naar het hok.
De hagedis (zoeken) een veilig heenkomen.
De schroef (verzorgen) de aandrijving van het schip.
Het museum (bevinden) zich in het centrum.
Het ganzenei (breken) helaas.