De tijd vormen

Zet de zinnen in de tegenwoordige tijd.

Vul alle antwoorden in.
Druk dan op "Nakijken" om de antwoorden te controleren.
Gebruik de "Hints"-knop om een extra letter te krijgen.
Let wel op: je verliest punten, als je hints of aanwijzingen vraagt!
Ik (lopen) zo snel mogelijk naar huis.
De oude man (lopen) met de hond door het park.
De kinderen snel over het zebrapad.
Ik (roepen) onze hond voor het eten.
De jager (roepen) de herdershond bij zich.
Wij (roepen) vader voor het eten.
Ik (schrijven) het versje in het poëziealbum.
De jongen (schrijven) met krijt een woord op het plein.
De leerlingen (schrijven) de les netjes over.
Ik (geven) hem een mooi verjaardagscadeau.
De agent (geven) de politiehond een opdracht.
De agenten (geven) haar een bekeuring.
Ik (kopen) een stripboek van Suske en Wiske.
Het meisje (kopen) een ijsje met slagroom.
De kinderen (kopen) snoep van hun zakgeld.
Ik (vallen) bijna van het hoge hek af.
De oude vrouw (vallen) bijna van schrik van de fiets.
De spelers (vallen) na de felle sliding.
Ik (lezen) graag een spannend avonturenboek.
De professor (lezen) graag een leuk stripboek.
De kinderen (lezen) de stripboeken van Asterix en Obelix graag.
Ik (staan) vaker als keeper in het doel.
De metselaar (staan) op een heel hoog steiger.
De kleine kinderen (staan) te trappelen van ongeduld.
Ik (brengen) de kat naar de dierenarts.
De postbode (brengen) een pakketje bij ons thuis.
De leraren (brengen) de stoelen naar de aula.
Ik (blijven) het weekend bij oma logeren.
De brigadier (blijven) wat lang op het zebrapad staan.
Wij (blijven) tussen de middag over.