Het meisje (vullen) een fles bij de kraan.
De jongen (gebruiken) een pomp voor de band van de fiets.
De indiaan (wonen) in een tent van stof en leer.
De loodgieter (maken) de badkamer weer in orde.
De agent (pakken) de inbreker in de kraag.
De schilder (schilderen) de tuindeur helemaal wit.
De tuinman (harken) de voortuin van de burgemeester.
De dief (ontsnappen) op spectaculaire wijze uit de gevangenis.
De oude man (wandelen) met zijn hond in het park.
De automobilist (raken) de onvoorzichtige fietser net niet.
De moeder (poetsen) de stoffige koperen ketel.
Het meisje (ruilen) kaarten en postzegels van Nederland.
De arbeider (werken) in een enorme fabriekshal met veel lawaai.
De supporter (gooien) de bal over het hek naar de keeper.
De voetbalclub (spelen) de wedstrijd in het eigen stadion.
De meisjes (vullen) de flessen bij de kraan
De jongens (gebruiken) een pomp voor de band van de fiets.
De indianen (wonen) in een tent van stof en leer.
De loodgieters (maken) de badkamer weer in orde.
De agenten (pakken) de inbrekers in de kraag.
De schilders (schilderen) de tuindeuren helemaal wit.
De tuinlieden (harken) de voortuin van de burgemeester.
De dieven (ontsnappen) op spectaculaire wijze uit de gevangenis.
De oude mannen (wandelen) met hun honden in het park.
De automobilisten (raken) de onvoorzichtige fietsers net niet.
De moeders (poetsen) de stoffige koperen ketels.
De meisjes (ruilen) kaarten en postzegels van Nederland.
De arbeiders (werken) in een enorme fabriekshal met veel lawaai.
De supporters (gooien) de bal over het hek naar de keeper.
De voetbalclubs (spelen) de wedstrijden in de eigen stadions.