De honingbij (bezoeken) allerlei bloemen.
De bij (horen) bij de familie van de Vliesvleugelen.
De bij (bezitten) twee paar vliezige vleugels.
Veel mensen (zijn) een beetje bang voor de bij.
De bij (beschikken) over een verdedigingswapen: de angel.
De honingbij (voeden) zich met nectar en stuifmeel.
Het diertje (halen) de nectar en het stuifmeel uit de bloemen.
De lange tong (zijn) hierbij een heel handig middel.
De bij (kunnen) het stuifmeel vervoeren dankzij de bijzonder gebouwde achterpoten.
Door het verzamelen van stuifmeel (zorgen) de bij voor het voortbestaan van veel bloemen.
De imker of de bijenhouder (houden) de bijen voor de honing.
Een bijenvolk (bestaan) uit drie groepen van bijen.
Eén groep (zorgen) voor de aanvoer van het voedsel: nectar en stuifmeel.
Deze bijen (heten) de werksters.
Een werkster (kunnen) geen eitjes leggen.
Deze bijen (doen) allerlei karweitjes in en om de bijenwoning.
De koningin (worden) hoog in de lucht bevrucht door de darren, de mannelijke bijen.
De koningin (hebben) maar één taak: het leggen van eitjes.
De koningin (leggen) soms wel tweeduizend eitjes per dag.
Die eitjes (wegen) samen meer dan zijzelf.
Elk eitje (worden) in een aparte cel gelegd.
Na drie dagen (ontstaan) uit een eitje een made, een larve zonder poten.
Na zes dagen (worden) de larve een pop.
De cel (worden) dan door de werkbijen afgesloten met een wasdekseltje.
Na twaalf dagen (verbreken) de jonge werkbij het dekseltje.
De gehele gedaanteverwisseling (duren) precies drie weken.
Een nieuwe koningin (ontstaan) in een bijzondere cel.
Deze cel (heten) de koninginnecel of moerdop.
De kleine koninginnelarve (krijgen) heel goed voedsel.
In een bijenvolk (zijn) altijd maar één koningin.
Een tweede koningin (nemen) soms een deel van het volk mee in een zwerm.